vrijdag 18 mei 2012

Onfrisse praktijken


Van onze plaatselijke verslaggever - Mevrouw Jansema, die nu een jaar in Dirkswoud woont, komt oorspronkelijk uit de Friese gemeente Gedeil, waar zij zich onder meer verdienstelijk maakte met het bloemschikken voor de diensten in de katholieke kerk. Om onduidelijke redenen moest zij van dit bloemschikken afzien. Zij verhuisde daarop naar Dirkswoud.
Pastoor Engelbertus de Zeeuw van de St. Claraparochie te Dirkswoud was aanvankelijk zeer blij dat mevrouw Jansema zich had aangemeld voor het bloemschikken: ‘We hadden jarenlang geen bloemschiksters in onze parochie. Onze dames werken allen zeer hard en ze zijn ook zeer godsvruchtig, maar fijne handjes: die zijn er helaas niet bij.’
Maar na een maand al kreeg mevrouw Jansema haar congé. Waarom? Mevrouw Jansema weet het niet. De pastoor wil zich hier niet over uitlaten.
Daarom hebben wij onze voelangels eens uitgelegd in de H. Caecilia-parochie te Gedeil, waar de koster van de katholieke kerk ons wist te vertellen dat in het bloemschikwerk van mevrouw Jansema steeds kleine kaartjes met daarop PIS en POEP en andere onfrisse teksten werden aangetroffen. Dát was de reden waarom mevrouw Jansema haar bloemschikwerk moest neerleggen!
Wij legden dit voor aan pastoor Engelbertus, die meteen ontkende dat dit de reden was van mevrouw Jansema’s ontslag. ‘Het heeft er wel mee te maken,’ aldus de pastoor, ‘maar het was nog een graadje erger wat mevrouw Jansema in onze kerk uithaalde.’

Niets aan de hand


In Dirkswoud is het stil, het wereldgebeuren gaat geheel aan de inwoners van het dorp voorbij. Men weet natuurlijk wel dat er een kredietcrisis is en een kabinet dat er weinig van bakt, men weet gerust wel dat Martin Luther King niet meer leeft en men verwart hem ook niet met Luther (boer Jan Haarsma Jzn: ‘In Luthers tijd had je nog geen Duitse negers’) – maar men leeft zijn eigen leven in Dirkswoud, en dat is al moeilijk genoeg.
Vorige week was er een klein incidentje in pension Zonnerust aan de Noordervaart. De pensionhoudster, mevrouw Geertje de Lemmer, is behalve pensionhoudster ook lerares kantklossen. Zij geeft die lessen elke week aan een groepje vrouwen uit het dorp. Eén van de gasten in haar pension is de heer Gerard Oudenaar, oorspronkelijk een inwoner van het nabijgelegen Midswoud. De heer Oudenaar is een kalme man met een klein hondje, dat Felix heet.
Op vrijdagavond vond het volgende plaats. In de voorkamer van pension Zonnerust bevinden zich: mevrouw De Lemmer, haar acht leerlingen, meneer Oudenaar en Felix. Het is pauze, men gaat een kopje koffie drinken en eet een roomboterkoekje en gaat daarvoor naar de koffiekamer (alles inbegrepen in het cursusgeld). Achter blijven: de heer Oudenaar en Felix.
Toen de dames terugkeerden in de voorkamer troffen zij aan: een slapende heer Oudenaar en Felix die wild met alle klosjes en draden zat te spelen op de grond. Het kan zijn dat al die klosjes door de heer Oudenaar op de grond zijn gegooid, want het is voor zo’n klein beestje als Felix bijna onmogelijk al die klosjes zó in de war te maken, maar daar gaan we niet van uit.
Gevolg is wel dat de heer Oudenaar verantwoordelijk is gesteld voor het vele oponthoud in de cursus, en dat Felix niet meer welkom is in de voorkamer.

Manse Frans


‘... die heette ook Frans. Frans van Dalen, hij woonde aan de Noordervaart 24, in dat huis dat eind van de jaren zestig in de fik is gevlogen. Manse Frans werd hij in Dirkswoud genoemd.’
Aan het woord is Frans Kesseling, 85 jaren oud, oud-hotelbediende in Hotel De Banier te Dirkswoud. Het Dirkswouds dialect is zoveel als mogelijk vernederlandst.
‘Manse Frans had in de jaren twintig aan een loterij meegedaan en daar had hij een flinke som geld mee gewonnen. Wat doet hij met dat geld? Langzaam uitgeven in ons hotel. Hij ging niet naar Parijs of Barcelona want hij had enorme heimwee. Hij kon niet weg uit het dorp. Dus zo heb ik hem leren kennen, want hij kwam elke avond eten bij ons. Bonensoepje vooraf. IJsje toe. Hoofdgerecht: wat de pot schaftte. Wat dat kostte, toentertijd? Een paar guldens. Frans gaf altijd een fooi van een gulden aan het bedienend personeel. Maar let op: hij gaf alleen fooi als hem een verhaaltje was verteld door een van ons. Afijn, zo was de situatie toen ik in 1941 kwam werken in het hotel. Ik was een jaar of zeventien. Frans zegt, kom eens hier, jongen, vertel jij ook eens een verhaal. Het maakte hem niet uit of het echt gebeurd was of niet. Dus ik vertel hem het verhaal over De Moord te Dirkswoud, nietwaar, met die man die met z’n kop in de toiletpot overleden is. Het wordt een jaar later en het hotel is bevolkt met Duitse troepen, die met meisjes uit het dorp feest aan het vieren zijn. Eén van die Duitsers heette Heinrich en die was nog manser dan Frans. Een opschepper eerste klas, met zijn deutsche Reich en zo. Afijn, u raadt het al, hè? Heinrich wordt op een avond gevonden in de wc van het hotel. Kop in de toiletpot. Dood. Ik wil niet beweren dat Frans hem vermoord heeft, maar...’

Een gedenkwaardige dag


Wij spraken met Karel van der Loos, 94 jaren oud maar nog kerngezond: hij tilt zijn halters nog elke ochtend omhoog. Karel van der Loos was van 1937 tot 1978 de durpswaait van Dirkswoud, de dienstdoende agent dus.
- Waarin verschilt het huidige werk met het werk dat u deed, meneer Van der Loos?
- U mag nu wel Karel zeggen, hoor.
- Pardon. Karel.
- Nou, je was vroeger bij het hele dorpsgebeuren betrokken, hè. Je regelde alle ruzietjes die sommige buren met elkaar hadden. Daar gaan ze tegenwoordig voor naar De Rijdende Rechter. Die was er vroeger nog niet, want ik spreek over de tijd van de radio.
- U vond dat wel een mooie tijd?
- Een betere tijd, ja. Ik ben blij dat ik die tijd nog heb meegemaakt. Eraan heb méégewerkt, zou je kunnen zeggen. Dat alles kalm bleef.
- Hoe deed u dat, Karel?
- Ik deed mijn uniform aan, zette de pet op mijn hoofd en dan was het, zoals ze nu zouden zeggen, blauw op straat. Eenvoudig.
- En uw hoogtepunt. De zaak Legmans. Hoe ging dat?
- Joost Legmans was de dorpskapper. Die werd vermist, al een week. In mei 1938. Ik had mijn voelhorens natuurlijk al uitgestoken.
- Uiteraard.
- Maar hij bleef onvindbaar. De nationale politie kwam erbij, want die hadden toen net een vliegtuigje en met dat vliegtuigje konden ze luchtfoto’s maken. Dus die maken luchtfoto’s van heel Dirkswoud. Maar ik was ondertussen bezig, dat kun je wel begrijpen. Ik informeer hier en daar, ik ondervraag deze en gene. De precieze toedracht kan ik natuurlijk niet vertellen, maar ik loop op een ochtend – de veertiende mei was het, het regende verschrikkelijk – het Tuimersbosje in.
- En daar lag Joost Legmans.
- Nee. Daar stond hij. Naakt. Vastgebonden aan een boom. Ik maak hem los, hij had gruwelijke wonden. Maar hij leefde nog, dus ik zet hem achterop mijn fiets en húp, naar zijn kapsalon.
- En de dader?
- Die kon ik pas na langdurige ondervraging van meneer Legmans te pakken krijgen. De dader was W. de G.
- Bestond er een grote vijandschap tussen W. de G. en Joost Legmans?
- Nee, ik zou het een liefdesrelatie noemen.

Een aangenaam mens


Carolus (roepnaam niet Karel maar Karl) Lodewijk Ferdinand van Morijn leefde van 1887 tot 1973 en was huisarts te Dirkswoud. Hij was zeer gezien ten dorpe, mede door zijn verzameling militaire kledij, die onlangs geschonken is aan het Militair Museum aan de Kerkweg 45 te Dirkswoud. Wij hebben de geschiedenisboeken nog eens geopend, om klaarheid te verkrijgen rondom de verschrikkelijke raadselen die Karl van Morijn aankleven.
Karl van Morijn werd in 1917 huisarts te Dirkswoud. Het was ook het jaar waarin hij trouwde met Amina Horstmüller, die de apotheek ging verzorgen. Het zou geen gelukkig huwelijk worden, onder meer doordat het paar geen kinderen kon krijgen.
Uit getuigenissen van veel Dirkswoudenaren blijkt dat Karl van Morijn als huisarts bepaald niet zachtzinnig omging met de Dirkswoudse kinderschaar. Knijpen, slaan, schreeuwen, zelfs een keer spuwen.
Maar of hij zijn vrouw in 1938 heeft vermoord, staat nog steeds niet vast. Wel was er een sleepspoor van het adres van de huisarts naar de plaats aan de Noordervaart, waar zijn vrouw de volgende dag zou worden gevonden door molenaar Van der Hooven, maar daaraan konden geen conclusies worden verbonden, aldus de plaatselijke politiefunctionarissen.
Een jaar later trouwde Karl van Morijn, 52 jaar oud, met de 21-jarige Christine Klaringa. Ook dat huwelijk bleef kinderloos, maar was een stuk beter dan zijn eerste huwelijk. Dat zegt althans de nu 91-jarige weduwe: ‘Een aangenamer mens was niet te vinden!’

Het grote raadsel


U hebt haar al herkend natuurlijk: Jannie de Jong, eens keukenmeid bij notaris Wierdema, bij wie ze werkte van januari 1954 tot 16 augustus 1961. Op die dag verdween Jannie, en niemand in Dirkswoud wist waar ze heen was gegaan. De Dirkswoudenaer heeft kosten noch moeiten gespaard en uiteindelijk hebben zij contact opgenomen met hun correspondent in Zuid-Amerika, die in Valparaiso (Chili) een interview heeft gehouden met Jannie.

- U bent Jannie de Jong, geboren 8 juli 1932 te Dirkswoud?
- Ja, dat ben ik.
- Werkzaam bij notaris Wierdema van 4 januari 1954 tot 16 augustus 1961?
- Dat klopt ook, ja.
- Vertel er eens wat meer over.
- Notaris Wierdema (ik mocht Johan tegen hem zeggen, maar dat deed ik nooit) leek een buitengewoon aangenaam mens om voor te werken. Totdat hij elke dag de keuken in kwam, zo tegen half elf, en foto’s van me ging maken. Hij was zo alleen en eenzaam, zeurde hij steeds. Kon ik hem daar niet bij helpen, enzovoorts. Zijn vrouw was overleden. Enfin, op een middag ga ik naar boven, ik kijk in zijn nachtkastje en wat vind ik daar? Pagina’s uit De Lach met plaatjes van halfnaakte dames, waarop hij mijn gezicht had geplakt. Ik nam aan dat hij zich daaraan verlustigde.
- Dat vond u niet passen in een arbeidsverhouding.
- Daar kwam nog bij dat mijn man, Diego de la Luna, die zomer in Dirkswoud op vakantie was geweest en we hadden elkaar ontmoet. Ik kon met hem meereizen naar Chili. Dat deed ik toen ik die vieze plaatjes had gevonden.
- Maar u heeft notaris Wierdema nooit aangeklaagd?
- Nee, waarom zou ik? Ik heb eenvoudig mijn dienst als keukenmeid bij hem beëindigd en ik ben heengegaan.

Daarmee is dat raadsel tenminste opgelost. Ook het latere gedrag van de notaris is zo een beetje inzichtelijk gemaakt.

Moord


Wie heeft de moord gepleegd, is de grote vraag in het Dirkswoudse. Wij gingen, om het te onderzoeken, naar diverse Dirkswoudenaren.
‘Ut ben die jongelaai van de kroeg,’ zei Jaap van der Maak, eigenaar van de botenloods aan de Noordervaart, ‘die hèwwen ut daan.’ Het zijn dus, zegt Jaap van der Maak, die jongelui die ’s middags in de kroeg zitten. Die hebben het gedaan.
Maar is dat ook zo.
Wij gingen, met ons team van De Dirkswoudenaer, afgelopen dinsdagmiddag naar café Amperzat, waar wij aantroffen: barkeepster Guurtje de Winter en de gasten Kees Kaldermans, Jennie de Wit, Hans Groot, Karel Verver en Lena Kraaimans. Wij vroegen ook hen: wie heeft de moord gepleegd? Was het iemand uit jullie kringen misschien?
Nee, zeiden zij. Jennie de Wit opperde zelfs dat het helemaal geen moord was geweest, maar eenvoudig een overlijdensgeval, proost. Wij konden de aangeboden versnaperingen niet weigeren.
Hadden wij niet overwogen, aldus Guurtje, dat het ook zélfmoord zou kunnen zijn geweest? Dat hadden wij inderdaad niet, en wij proostten wederom met het hele gezelschap.
Ras verschenen de dobbelstenen en wij mochten meedoen met het spel dat in Dirkswoud ‘spenkelen’ wordt genoemd. Spenkelen is een spel waarbij men zeer snel zeer veel gemixte drankjes te drinken krijgt. Gooit men een zes, dan krijgt men van de andere deelnemers bijvoorbeeld een mix van campari en cola. Guurtje vraagt dan nog wel of er ijs bij moet.
Een en ander vond plaats op dinsdag de 13e januari, ’s middags van half twee tot vier uur, ongeveer. Er is nog wel een evaluatie van de middag geweest, op het redactielokaal, maar daar kwam ook niets uit.

Door weer en wind

Klaas Jonker was, net als ik, van het jaar 1953. Hij werd geboren in het kalme Dirkswoud. Zijn vader was rietdekker en vond dat zijn kinderen, net als hij, ook maar door weer en wind overal naar toe moesten. Daar had Klaas, de oudste, geen zin in. Klaas wou lezen.
Ik leerde Klaas kennen toen hij en ik allebei 16 jaar oud waren. We zaten bij de Nederlandse Correspondentie Club en we gingen elkaar brieven schrijven. Zo schreef Klaas:
Ik moet van mijn vader naar taekwondo, ik moet van hem voetballen, ik moet schaatsen als er ijs ligt op de Noordérvaart, dat soort dingen moet ik allemaal. Maar ik heb daar geen zin in. Ik lees veel liever: Elsschot lees ik nu, Het tankschip.
Toen hij 17 werd, werd hij depressief. Volgens zijn vader – kop in de wind – was het aanstellerij, volgens mij was het echt. Dat kon ik merken aan de korte zinnetjes in zijn brieven: die gingen allengs bestaan uit reeksen van zinnen van drie vier woorden:
Ik ga. Ik moet naar school. Ik zak dit jaar. Niks aan te doen. Boekhouden snap ik niet. Debet, credit. Niks voor mij. Nederlands is leuker. Alleen die leraar.
De depressiviteit week, kwam weer terug, week weer, enzovoorts. Klaas werd opgenomen in de Willibrordus Stichting te Heiloo. Daar zocht ik hem op. Ik kende hem alleen van een fotootje dat hij me had toegestuurd, jaren eerder. Nu waren we allebei eind twintig. Ik zag aan de tegelijk zeer vermoeide en wilde blik in zijn ogen dat onze vriendschap niet veel langer zou duren. Drie jaar later reed hij zichzelf kapot tegen een boom.

dinsdag 8 mei 2012

Een heerlijke rust


Het is zondagmiddag en we bevinden ons, wandelend, langs de Noordervaart te Dirkswoud. Er staat geen wind en het water klotst dus niet, maar gulpt vriendelijk tegen de oever. Aan de overkant: drassig weiland met een koe of tien twintig. Ze herkauwen kalmpjes liggend, bij de bosschages nabij boer Barks boerderij. Wat het weer betreft: het is goed weer vanmiddag! Het motregent nu eens niet, de zon schijnt en het is twaalf, dertien graden. Het is zulk fantastisch voorjaarsweer dat tientallen Dirkswoudenaren zich wandelend voortbewegen langs de Noordervaart.
Daar is bijvoorbeeld Karin Klaver, die cassière is bij de supermarkt van Dirkswoud.
‘Dag, Karin!’ zeggen wij.
‘Dag, dief!’ glimlacht zij terug.
Ze refereert aan een akkefietje dat wij eens hadden in de supermarkt. Wij zijn de directeur van De Toendra, het dorpsmuseum van Dirkswoud — Jan Spekstra, aangenaam! — en wij gingen koffie kopen in de supermarkt. Koffie kopen wij voor het hele jaar, die slaan wij op in de koffiekamer en zo zitten wij nooit zónder.
Ik had dus een winkelkarretje vol pakken koffie, en ik leg één pak koffie op de transportband voor Karins kassa, willende zeggen: ‘Hiervan 52.’ Zodat zij 52 maal, enzovoorts.
Op dat moment echter werd ik onwel. Ik viel over mijn winkelkarretje heen, raakte bewusteloos en het volgende dat ik mij herinner was de mond van mevrouw De Gruijter, die probeerde mij weer bij te brengen door middel van mond op mond beademing.
In de consternatie die ontstaan was, had Karin mij slechts een bedrag voor één pak koffie berekend. Dat rekende ik af, met een wazige blik, en ik rijd mijn winkelkarretje naar De Toendra, die tegenover de supermarkt gelegen is.
Halverwege hoor ik echter: ‘Houdt de dief!’
Enfin. Zo maakt men wat mee. Wat een heerlijke middag is het nu.

Geen reden tot verontrusting

Ik ben al sinds ik in Dirkswoud woon bevriend met Peter Hendriks, ondanks zijn vreemde driftbuien. Hij vertelde me eens over zijn oom, die een slagerij had aan de Noordervaart en die adverteerde met de slagzin ‘Goed voor Uw koeien!’
Die heer Hendriks was een vreemde man, te oordelen naar Peters verhalen over hem. Nu zijn slagers altijd vreemde mensen, ik wil met u wedden dat er geen beroepsgroep is waar zoveel alcohol wordt genuttigd.
‘Als mijn oom op een dag eens geen lamsvlees had, dan deed hij het volgende. Hij ging naar buiten, stapte op zijn bestelfiets, en reed door het dorp. Hij riep dan: ‘Lámsvlees! Lámsvlees! Vijftig cent!’ Dan ging hij terug naar zijn slagerij en wachtte hij op klanten. Die kwamen er, en vroegen om lamsvlees. Maar hij hád geen lamsvlees. Hij verkocht de mensen dus wel paarderookvlees of een soort sateh van kippekontjes. Dan zei hij: ‘Sateh ajam, mevrouw. Van het gezondste deel der kip! Uitstekend voor uw afgang!’
Dat waren de dingen die bekend waren over mijn oom. Maar nu een ding dat niet bekend was. Er zijn vervelende jongetjes en meisjes. Nare prutsertjes, zoals mijn oom zei. Die moesten natuurlijk ook wel eens boodschappen doen voor hun moeder. Voor een stukje lever of een stukje schenkel kwamen ze dan bij mijn oom. Wat er dan gebeurde in de slagerswinkel is met geen pen te beschrijven! Mijn oom maakte ze af. Met zijn linkerhand pakte hij ze bij hun nek, en met het slagersmes, enzovoorts. Dus dat zit ook in de familie, bij ons.’
Ik lieg in commissie als dit verhaal niet klopt en ik vind het verhaal te mooi om te controleren.

Ontdekking


Grote ontdekkingen zijn gedaan langs de Dirkswoudse Noordervaart, deze middag. Het ontstaan van de mens is opgelost, zegt pastoor Engelbertus.
- We zijn ontzettend blij met deze ontdekkingen door de Archeologische Dienst Dirkswoud, waarvan ons lid van de kerkeraad, meneer Gerard Pleunstra genoemd mag worden. De heer Pleunstra heeft misschien wel de belangrijkste ontdekking gedaan van het hele team.
- Welke ontdekking?
- Hij heeft de schedel gevonden van de oudste Dirkswoudenaar. En uit die schedel blijkt: 1. dat wij helemaal niet afstammen van de Batavieren of de Kaninefaten; 2. dat wij een afzonderlijk volk zijn geweest; 3. dat wij altijd christelijk zijn geweest.
- Altijd christelijk?
- Jazeker! Wij hebben een uit dezelfde periode stammende rozenkrans gevonden, óp de schedel van de oudste Dirkswoudenaar!
- Van welk jaar is dan dat skelet?
- Het is maar een schedel, maar wij schatten dat die van het jaar 400 is.
- Daarvóór moeten er toch ook...?
- Jawel, maar er zijn aanwijzingen, op die schedel, dat op het lichaam van de eerste Dirkswoudenaar aan de áchterzijde zich vleugels moeten hebben bevonden.
- Dat weet u zeker, pastoor?
- Dat vermoeden wij zeer zeker, ja.

maandag 7 mei 2012

Ik kan niet kwaad worden

Ik kan niet kwaad worden. Niet op Hitler of Stalin, niet op katholieken of gereformeerden, niet op iemand die voordringt bij de bakker of de slager. Ik word niet kwaad, maar ik probeer te snappen waarom iemand zoiets doet. Daarom word ik zo dolgelukkig als ik iets als dit lees.
Ik kan ook niet kwaad worden op de heer A. de Vogel, Westerweg 162 te Dirkswoud, die mij eens een vreselijke streek heeft geleverd. Dit was het geval.
De heer A. de Vogel (die zich Albertianus laat noemen: ???) is een volgevreten dikzak van honderd-vijftig lettergrepen vol embonpoint, op wie de term gezellige dikkerd niet bepaald van toepassing is. Luister! Want er zijn grenzen, beste lezers, lieve lezeressen.
Het begon in het jaar 1983. Ik was net in Dirkswoud komen wonen en reed in mijn comfortabele, witte Citroën Berline door het prachtige dorp. Ik groette, ik wuifde, de bevolking straalde. Een gezond spektakel ontvouwde zich: wie zo een wagen bereed, moest wel een magistrale figuur zijn. Ik voelde mij meteen opgenomen in de dorpsgemeenschap.
Ik stopte voor het adres Westerweg 156 en parkeerde daar mijn prachtwagen. Dat adres is van Slagerij-Beenhouwerij Swerts, waar ik mijzelf wou tracteren op enige worst- en vleessoorten. Ik naar binnen, het was er druk. Juist toen ik zei: ‘Doet u mij maar een onsje van uw beste bloedworst’, gebeurde het.
Ik zag het eerst in het glas van de vitrine waarin al het vleeswaar lag opgeborgen, en vervolgens, nadat ik me omdraaide, met mijn eigen ogen: een dikzak van pakweg 17 jaar gooide over mijn, diezelfde ochtend nog glanzend schoongepoetste Citroën Berline een emmer modder en stront! Wat zou u gedaan hebben? Dat deed ik ook. Ik stoof de slagerij uit en achtervolgde de dorpsellendeling, die verdween in het lichtelijk verwaarloosde pand op het adres Westerweg 162, waar ik naast de voordeur een bordje zag met daarop:
‘162.
Joop de Vogel.
Annie de Vogel-Kaspersma.
Albertianus’.
Ik belde aan, maar er werd niet opengedaan. Dus ging ik naar mijn besmeurde auto en reed naar huis. Daar schreef ik een briefje, waaruit ik hier de belangrijkste passages citeer:
‘Geachte heer J. de Vogel,
(...)
U tenslotte verantwoordelijk houdende voor het gedrag van Uw dikke zoon Albertianus, heb ik de volgende kosten gemaakt die ik U in rekening ga brengen:
34,75 voor het moddervrij maken van mijn witte Citroën Berline;
18,32 smartegeld.
Tezamen makende f 53,07.
(...)
Hoe dikker, hoe onbetrouwbaarder. U zoudt er in den vervolge goed aan doen, het gedrag van uw moddergooiende zoon eens onder de loep te nemen.’
Uiteraard heb ik de rekening nooit betaald gekregen, maar het was een grote voldoening om eens zo’n briefje te schrijven.

Te biecht bij pastoor Engelbertus


- Wanneer ben je voor het laatst te biecht geweest?
- Een maand geleden ongeveer.
- Hmm. Zeg het maar, zoon.
- Ik heb de laatste tijd onzuivere gedachten, ehm, vader.
- Wat voor onzuivere gedachten?
- Nou, ik woon op de Zuidervaart, in de rijke buurt.
- Dat weet ik. Je woont er mooi.
- Jazeker. Waar ik woon, daar zitten een hoop eenden en zo. Nou ja, niet waar ik woon, maar in de buurt. In het water.
- Waar eenden normaal zitten, ja. Onkuise gedachten. Stremmingen.
- O ja. Moet ik namen noemen?
- Je mag namen noemen. Het is niet per se nodig, maar het kan noodzakelijk zijn.
- Dan noem ik één naam en dat is Jolanda van der Weert. Ze woont op Zuidervaart 19, dat is naast mij, en ze is nog maar negentien jaar, en ze is, zonder het zelf te weten, wonderschoon.
- Jo-lan-da Van der Weert, staat genoteerd. Is ze katholiek?
- Dat denk ik wel, ja. Ik heb haar ontvoerd.
- Hoe hebt u dat aangelegd?
- Met een bos bloemen.
- Dus niet met wapengekletter.
- Nee. Een bos rozen, dat deed het hem. Witte rozen. Want ze kwam langs mijn deur met een collectebus voor een aids-stichting of zoiets, ik zei nee, en toen pakte ik die rozen tevoorschijn — ze was al een deur verder — en ik zei: ‘Jolanda! Jolanda! Kijk eens!’ en toen kwam ze terug, en toen heb ik haar overmeesterd en binnengetrokken.
- En naakt uitgekleed!
- Niet meteen.
- Maar toch snel daarna!
- Nee, we hebben eerst nog naar de tv gekeken. Want ze houdt van mij, de Rijdende Rechter en zo.
- Maar daarna: naakt uitgekleed!
- We hebben elkaar eerst nog eens gekust, dat was nog voor het laatste Journaal.
- Maar wel: naakt uitgekleed!
- Uiteindelijk wel, vader, want toen was het tijd om naar bed te gaan. En wat er toen gebeurd is...
- Vertel het rustig, zoon.
- Toen vertelde ze dat haar broer Jeroen...
- Ja? ja?
- Dat haar broer Jeroen vernoemd was naar de heilige Hjeronymus.
- Meer niet?
- Nee, weinig meer.
- Geen geslachtelijke gemeenschap gehad?
- Neuh.
- Ook niet later met die Jeroen?
- Nee.
- Penitentie: tien weesgegroetjes en tien onzevaders.

De Dubbele Moord

Elk dorp in Nederland kent wel zijn moordverhaal, het bekendst is de Moord van Raamsdonk. Zo is ook Dirkswoud niet gespaard gebleven. Hier volgen de gruwelijke details.

Dirkswoud is een dorpje, gezapig van snit,
katholiek bovendien, so that’s good, isn’t it?

Op het fraaie adres van de Oosterzij 9
daar woonde een man en die heette Verstegen.

Verstegen keek neer op zijn buren van 11,
want die woonden heel vies en nou ja, zeg nou zelf.

Hun tuin was ook groot en niet goed onderhouden,
kevertjes tripten en katten miauwden

en kippen en honden en loslopend vee.
Alles liep los en Verstegen zei: nee!

Hij ging eerst te biecht bij pastoor E. de Zeeuw.
Die zei hem ‘Je doet maar’ en liet toen een geeuw.

Dit feitenverslag is nu, dames en heren,
op ’t punt dat Verstegen bedacht: ‘Mijn geweren!’

Hij pakte er twee (en een dolkmes en bijl)
en hij liep door Dirkswoud, hij liep wel een mijl.

Tot hij bij Oosterzij 11 aankomt. Belt.
Opengedaan. En daar was het geweld.

Schoten (wel twintig) en steken en klieven,
de familie was niet op haar beste qui vive.

Gevolg dus: twee doden en vele gewonden,
die door de dokter snel werden verbonden.

De heer Verstegen zegt nu nog, heldhaftig:
‘Ik deed het zo weer, maar ik ben nu al taftig.’

De geslotenheid is puur

Wie wel eens in Dirkswoud is geweest, weet dat het er soms vreemd toegaat. Uit bakkerij Van der Strem, Westerweg 17, komt soms een lucht van krentenbollen vermengd met wierook, bijvoorbeeld. Je kunt dan wel informeren: waar is die wierook voor? Maar dat vertellen de Dirkswoudenaars je niet, dat vertellen ook de medewerksters van de bakkerij je niet.
Hetzelfde geldt voor de processies, die pastoor Engelbertus de Zeeuw een paar keer per jaar laat plaatsvinden. Daar moeten geen pottekijkers bij zijn, dus wordt het dorp afgesloten van de buitenwereld. Het schijnt dat de pastoor dan onder een baldakijn door het dorp loopt, maar het fijne weet ik er ook niet van en als ik er wel meer van wist, zou ik u er ook niet over vertellen.
Met Hugo Witser, redacteur van De Dirkswoudenaer, heb ik erover gesproken. Hij is mijn bron binnen Dirkswoud, als het gaat om de onverklaarbare zaken (bijvoorbeeld de Dubbele Moord van Dirkswoud in 1957).
‘De pastoor heeft ten eerste een geweldige positie in Dirkswoud. Dat moet je begrijpen. Invoelen. Daar moet je, zeg maar, in meedenken.’
‘Maar is zijn positie dan belangrijker dan bijvoorbeeld de positie van burgemeester Das?’
‘Veel belangrijker. Als je als raadslid niet naar de pijpen van de pastoor danst, kun je het wel vergeten.’
‘Hoe komt dat dan?’
‘Dat heeft te maken met zijn manier van mislezen, zal ik maar zeggen. Als hij een H. Mis doet, dan begint hij steevast met te zeggen, nee, te schreeuwen: Godverdomme, stilte! Iedereen is dan natuurlijk stil. En dan begint hij te brabbelen in het namaak-Latijn.’
‘Dus zeg maar dominus vobiscum enzovoorts.’
‘Ja. En ook de hele rest van saecula saeculorum en zo. Hij begeleidt ook het koor op zijn traporgeltje en hij zingt ook mee. Vals natuurlijk, maar dat heeft hem alleen maar populairder gemaakt bij de Dirkswoudenaars.’
‘Slimme man.’
‘Ja, hij is voorlopig onverslaanbaar.’

Het kulen

Het kulen, dat, voorzover ik weet, alleen door de Dirkwoudse dames beoefend wordt, en nergens elders, schijnt een behoorlijk gevaarlijke sport te zijn. Na een kuulzondag zijn er soms vele dames die naar de dokter moeten met hun klachten.
Laat ons eens zien wat de sport behelst, dacht ik. Ik stapte dus op een zondagmiddag door het prachtige Dirkswoud, genoot van de landelijkheid van het geheel en ging op zoek naar het kuulgeweld der dames.
Het wordt je daarbij niet gemakkelijk gemaakt. Er zouden eens onderzoeksjournalisten op af moeten worden gestuurd, maar ook die zouden niets te weten komen, vrees ik. De geslotenheid is puur, en de Dirkswoudse dames verdragen geen inmenging, en zeker niet van een mannelijke provincie- en plaatsgenoot.
‘Is het een balsport?’ vroeg ik aan Johanna Verver, 81 jaar oud.
‘Nee,’ zei zij, ‘met balsporten heeft het niets van doen.’
‘Waar beoefent men dan het kulen?’
‘Op straat.’
‘Waar dan?’
‘Overal.’
Ik liep verder totdat ik Angela Vredeling ontmoette (32 jaren oud, maar al grijs geworden). Zij zei: ‘Het kulen moet je eigenlijk zien als een protest tegen de mannen.’
‘Hoezo?’
‘Nou, je moet je voorstellen dat een man je bijvoorbeeld (ze maakt een gebaar).’
‘U huh.’
‘Nou. En datzelfde kunnen wij vrouwen natuurlijk zelf veel beter.’
‘Maar hoe komt het dan dat jullie na zo’n kuulzondag naar de dokter moeten?’
‘Er zijn helaas altijd vrouwen die te ver willen gaan. Die, om het zo maar eens te zeggen, te diep willen gaan.’
Veel meer komt een man niet te weten. Je moet er vrouw voor zijn.

zondag 6 mei 2012

Wikipedia

Algemeen
Dirkswoud, ook wel Het Giethoorn van het Westen genoemd, ligt in de provincie Noord-Holland. Preciezer: het ligt binnen de driehoek Alkmaar–Schagen–Hoorn. Als u vanaf deze drie plaatsen loodlijnen neerlaat die uitkomen op de tegenoverliggende zijden, dan ligt Dirkswoud op het punt waar die loodlijnen elkaar snijden. Maar kijkt u even in uw atlas.
Dirkswoud telt 2.461 inwoners (telling gehouden op 9 jan. 2009).
Een eigenaardig kenmerk van Dirkswoud is zijn indeling: er bestaat een Noordervaart, een Zuidervaart, een Westerweg en een Oosterzij. De Kerkweg loopt, midden tussen de Noorder- en de Zuidervaart, van de Westerweg totaan de bij de Oosterzij gelegen Rooms-Katholieke St. Clarakerk. Achter de kerk ligt het kerkhof. Meer straten, wegen, vaarten of pleinen telt Dirkswoud niet.

Geschiedenis
In 1181 was er al sprake van Dirxwoude. Men maakt zich al klaar voor het grote millenniumfeest in 2181, want de klimaatcrisis zal Dirkswoud niet treffen, noch verwacht men enige andere crisis.
Graaf Dirk van Hoorn gaf Dirxwoude in 1183 stadsrechten (waardoor het kleine gemeentehuis aan de Noordervaart nog steeds stadhuis wordt genoemd), welke rechten verloren gingen na de dood van Dirk in 1184. Binnenkort gaat de wethouder van Sport, Cultuur en Wegenaanleg, de heer A. Braas, praten in Den Haag over teruggave van die stadsrechten.
In de jaren dertig van de vorige eeuw werd Dirkswoud bekend om zijn papaverteelt (in de volksmond: ‘snaaiblomme’ of ‘snijbloemen’), van welke teelt men in de jaren tachtig heeft moeten afzien.

Sport en culturele activiteiten
Bekend in Dirkswoud is het zogenaamde keiwerpen, een gevaarlijke en blessuregevoelige sport. Voor de meisjes is er het minder gevaarlijke, maar even blessuregevoelige kulen, waarvan buitenstaanders tot nu toe nog geen kennis hebben kunnen nemen.
Verder zijn er de R.K.V.V. St. Clara, Schaakvereniging St. Clara, Toneelvereniging St. Clara en de Verkenners van St. Clara, alle Rooms-Katholiek van oorsprong, en nog steeds onder leiding van pastoor Engelbertus de Zeeuw.
Hoofdredacteur van De Dirkswoudenaer is de heer P. van Emmen.

Geloof en politiek
Dirkswoud is voor het overgrote deel Rooms-Katholiek (96% stemt CDA). Er is ook een klein groepje (jonge) Dirkswoudenaren, die zich verzameld hebben in de ARD (Anti-Racistisch Dirkswoud) en het RWNH (Recht voor Walvissen Noord-Holland). Burgemeester is de heer G. (Gijsbrecht) Das.
Pastoor Engelbertus de Zeeuw spreekt zich steeds uit voor afschaffing van de scheiding van kerk en staat.

Bekende inwoners
• Johanna van der Peet (1798-1887), waarzegster.
• Jaap ‘Snaaiblom’ Graatsma (1901-1981), de eerste papaverboer.
• Giselle Draaijer (1846-1892), schrijfster van Al de waerelt.
• Cornelis Draaijer (1868-1939), uitgever van Al de waerelt.

‘U bent geen grappenmaker?’

‘Op de Europese Kampioenschappen Langebaanzwemmen te Boedapest heeft de Nederlandse équipe eindelijk succes gehad. De 22-jarige Kees Markinga uit Dirkswoud behaalde de bronzen medaille op het onderdeel schoonspringen vanaf de 1-meter plank. Hij deed dit in een nieuw Nederlands record van 340,5 punten.’
Tot zover de berichtgeving van Studio Sport, vanavond. Het schoonspringevenement werd vanmiddag uitgezonden door Eurosport en ik volgde de wedstrijd in café-hotel Te Waskip, Oosterzij 28 te Dirkswoud. Daar zat voor de tv een gezellige groep mannen en vrouwen, die helaas ook wel partijdig waren. Kreten als de volgende waren niet van de lucht:
‘Dekselse Kees! Hij duikt ze allemaal de goot in, zie je dat?’
‘Blikskaters, wat een mooie sprong!’
‘Kutsprongetje van die kuttekop uit Roemenië.’
‘Die Duitser kan er ook niets van.’
‘Zie je dat Kees al zijn borsthaar erafgeknipt heeft?’
‘Dat heeft hij eraf geschoren.’
‘Nee, erafgeharst. Dat is beter voor de stroomlijn.’
Ik zat naast Pieter Aling, de nu 66 jaar oude ex-kampioen van Noord-Holland. Zijn mening: ‘Ik ben natuurlijk een oude baas, ik kom nog uit de tijd dat dat schoonspringen kunstduiken genoemd werd. Wij schoren onze benen nog niet, want daar hadden wij de financiën niet voor. Wij kliefden het wateroppervlak en als we onder water waren, haalden we onze zwembroek op. Trainers? Die hadden wij niet. Tegenwoordig zitten ze met zijn achten langs de kant te applaudisseren, om de jury te beïnvloeden, maar daar hadden wij geen geld voor. Kijk, de hele sport is veranderd. Vroeger sprongen wij zo (de heer Aling tekent met zijn vinger de bovenste helft van een cirkel in de wat zurige lucht van het café-hotel). Maar tegenwoordig springen ze zo hoog mogelijk, ze maken wat pirouettes en dan komen ze in het water terecht. De hele sport is atletisch geworden, en dat was vroeger anders. Vroeger was het een volkssport, kunstduiken. Ik deed het zo: ik kwam aanrennen op de duikplank, dan dook ik, en terwijl ik mijn duikvlucht maakte, keek ik zo naar de jury (de heer Aling kijkt verheerlijkt boven zijn glaasje jenever uit) en dan kwam ik zo mooi mogelijk in het water terecht. Dat noemden wij: glad neerkomen. Ik had toen mijn snor ook al, ja. Een zwarte snor.’

Op het water


‘In Toomler Theatercafé vanmiddag een waar gebeurd verhaal, verteld door Karsten Weling. Karsten, de microfoon is voor jou!’
‘Dank je wel. Dank u, dank u. Dit verhaal is echt gebeurd in Dirkswoud, op woensdagmiddag 16 juni jongstleden, om ongeveer tien over drie. Echt waar gebeurd. Dus ik verzin niets.
In Dirkswoud zijn twee vaarten, de Noorder- en de Zuidervaart. Die vaarten zijn in 1825 gegraven door een legertje arbeiders die net het Noordhollands Kanaal gegraven hadden en die werkloos geworden waren. Er loopt geen weg of straat langs die vaarten, zelfs geen pad. Dirkswoud wordt wel ‘het Giethoorn van het Westen’ genoemd, en dat komt door die twee vaarten. U moet in 2025 eens langskomen, dan wordt er een soort bicentennial gevierd. Men is al met de voorbereidingen bezig, het wordt een groot feest. Zet het alvast in uw agenda: 2025, elke zondagmiddag feest in Dirkswoud, met sprekers, oude ambachten, optochten, versierde bruggen en boten enzovoorts.
Maar nu mijn verhaal, dat overigens naadloos doorgaat. Ik woon op het adres Noordervaart 14. Ik had net mijn afwas van de vorige dag gedaan, op die woensdag de 16e juni, toen ik uit mijn raam keek naar het water van de Noordervaart en naar het bruggetje waarover ik elke dag loop, op weg naar de supermarkt. Het was mooi weer, iets na drieën. Toen stapt er een kerel op mijn bruggetje, gekleed in een grijze, cisterciënzer pij, tenminste, ik dacht dat die orde in het grijs gekleed gaat. Midden op het bruggetje blijft hij stil staan, hij klimt op de leuning en hij springt het water in. Een zelfmoordklant, denk ik nog, maar die man komt druipend het water uit en hij gaat weer op mijn bruggetje staan, klimt weer op de leuning en hij springt weer.
Een vreemde gang van zaken. Ik ga mijn voordeur uit en trek de man uit het water. Hij zegt: ‘Merci, mijn naam is Jochem Mijland. Ik wil op het water lopen, net zoals Jezus. Maar ik moet nog wat oefenen, dat heeft u wel gezien.’
‘U bent geen grappenmaker?’ vraag ik.
‘Nee.’
‘Dan moet u het aanpakken zoals die man in het verhaal Brommer op zee uit In de bovenkooi van Maarten Biesheuvel. Die man reed dus over zee op zijn brommer en legde uit dat hij begonnen was door een speld op het water te leggen. En toen is hij steeds verder gegaan, totdat hij uiteindelijk met zijn brommer op zee kon rijden. Waarom heeft u die pij aan?’
‘Nou, ik dacht dat Jezus ongeveer zo gekleed ging. Maar dat verhaal van Biesheuvel ken ik niet.’
Ik moest even zoeken, maar die bundel van Biesheuvel vond ik en ik gaf hem aan Jochem. Zijn pij had hij uitgetrokken en die deed ik in mijn wasmachine. Ik zette koffie voor ons beiden en ik zei: ‘In 2025 is het groot feest in Dirkswoud. Elke zondagmiddag. Dan kunnen we zo’n Jezus wel gebruiken! Je hebt dus nog 13 jaar om te oefenen.’
Dat beloofde hij te doen, maar ik heb hem sindsdien niet meer gezien of gehoord.
Ik dank u voor uw aandacht.’

IJzer roest nog

Op de Westerweg nummer 3 woont nog steeds de in 1902 geboren heer Wouter Kraaisma. Ik ging hem eens opzoeken, want je weet het niet. Een zo oud iemand kan ook ogenblikkelijk sterven. De heer Kraaisma, die nog elke ochtend zijn eigen grijze vest aantrekt, zorgt nog steeds voor zijn eigen groenten, in zijn eigen groententuin, achter het huis: prei, uien, wortelen, diverse koolsoorten, andijvie, Opperdoezen.
- Meneer Kraaisma?
- Verschrikkelijk!
- Meneer Kraaisma, hoe was het tijdens de Eerste Wereldoorlog in Dirkswoud?
- Verschrikkelijk!
- Ja, het zal wel vreselijk zijn geweest.
- Verschrikkelijk!
- Zo veel doden.
- Verschrikkelijk!
- Zo veel leed. Je kunt het nog op de tv zien.
- Verschrikkelijk!
- En later, tijdens de Grote Depressie? Weet u daar nog iets van, meneer Kraaisma?
- Verschrikkelijk!
- De armoede greep inderdaad diep in. Het was ook de tijd dat de tuberculose nog heerste, niet?
- Verschrikkelijk!
- De kinderen moesten naar een koloniehuis in Bergen of in Egmond, toen.
- Verschrikkelijk!
- Dat ben ik met u eens.
- Verschrikkelijk!
- Ja. En even later kwamen de Duitsers ons land binnenvallen.
- Verschrikkelijk!
- En die hebben ons half uitgeroeid.
- Verschrikkelijk!
- Die Duitsers. En weer later verloren wij de finale tegen Duitsland. Weet u dat nog, meneer Kraaisma?
- Verschrikkelijk!
- En een paar jaar later verloren we van de gemene Argentijnen.
- Verschrikkelijk!
- Maar nu is het allemaal een stuk beter, is het niet, meneer Kraaisma? We zitten in de EU, en daar mogen wij zelf ook soms iets zeggen.
- Verschrikkelijk!

Pastoor Engelbertus


Je kunt in een praam (boât, in het Dirkswouds dialect) stappen, u kunt ook eens meegaan met een skarrelboât, een rondvaartboot, en u weet wel welke teksten je dan worden toegevoegd: ‘Rechts ziet u het huisje, rechts meneer, en daar hep Aleida Knol nog woond.’
Ja ja, denk je dan, maar wie was Aleida Knol dan wel? Een schrijfster, een schilderes, een grootindustrieel feministe? Niets van dat al. Aleida Knol blijkt de huishoudster (haaishouster) van pastoor Engelbertus de Zeeuw te zijn geweest. Aan dit soort kleinigheden merkt men dat er in Dirkswoud wat anders tegen de dingen wordt aangekeken dan elders.
‘Ik ijver,’ zei pastoor Engelbertus me eens, ‘tegen de verdere afkalving van de moraal! En ik ijver vóór de afschaffing van de scheiding van kerk en staat! Nu hebben de mensen twee instanties boven zich, dat kan er best één worden, bestrijdende ook nog eens het begrotingstekort.’
Engelbertus is, behalve pastoor en herder van zijn trouwe kudde, ook de organist van de St. Clarakerk. ‘Dat heb ik gedaan om de heren in Den Haag eens duidelijk te maken hoe wij in de kerk bezuinigen: de organist was hier onnodig en is dus wegbezuinigd, want ikzelf bespeel tamelijk vaardig het harmonium dat naast het altaar staat. Het is een gewoon traporgeltje en daarop begeleid ik alle gezangen, zoals het Sanctus, het Agnus Dei en zo meer.’
Gevraagd naar hun mening over pastoor Engelbertus, is vrijwel iedere Dirkswoudenaar enthousiast. De heer Pieter Bruinsma, lid van het kerkkoor: ‘Een man van stavast. Een ijzeren wil, wat zeg ik, ijzer roest nog. Een roestvrijstalen wil. Als hij zegt: Nu gaan we het Credo zingen. Pagina negen. Dan weet het hele koor ook dat dat Credo ongeveer op de pagina’s zeven, acht, negen, tien of elf moet staan. Nooit verwarring in de kerk.’
Nee, verwarring is er nooit onder de bezielende leiding van deze christenpriester. De parochie luistert goed naar hun leidsman, want ‘preken dat kan ie’, wordt alom beweerd. Ik moge daar iets tegenin brengen. Vraag hem eens of God bestaat. Dan zal hij ja zeggen. Wáár bestaat Hij dan, vraag je door. En dan komt er een heel verhaal over de menselijke ziel en het hart, want daar zou Hij zich dan bevinden. ‘Daar lees ik anders nooit iets over in de biologieboekjes, thuis,’ besluit je de conversatie.
Ook is zijn orgelspel slecht.